hoofdstuk 2 E-mail inhoudsopgave hoofdstuk 4

3. Onderzoekstrategie

3.1 Bemonsteringsstrategie

Het onderzoek naar de biobeschikbaarheid is deels gebaseerd op het "Aanvullend onderzoek" uitgevoerd door Niebeek Milieumanagement bv.(1) Daarom is bij het bepalen van de monsternamelocaties eenzelfde indeling in ruimtelijke eenheden gehanteerd.

De Groote Beek is op 3 plaatsen verontreinigd met chroom en/of nikkel tot boven de interventiewaarde. Daarom is de beek onderverdeeld in 3 bemonsteringslocaties en één referentielocatie waarvan de monsters genomen zijn (zie tabel 3.1).

Tabel 3.1: Overzicht monsternamelocaties
Locatie NummerKlasseRuimtelijke Eenheid
Referentie 1 0 XII
Nikkel 2 Ni IV en Cr III VI
Chroom en Nikkel3 IV IV
Chroom 4 (a en b)Cr IV en Ni I III

Opmerking: bovengenoemde monsternamelocaties zijn weergegeven op de topografische kaarten in bijlage 1b en 1c.

Per monsternamelocatie zijn de volgende parameters van het water onderzocht. Deze zijn gemeten omdat zij zogenaamde stress veroorzaken in waterplanten (zie paragraaf 2.1).
- pH,
- zuurstofgehalte,
- temperatuur,
- stroomsnelheid,
- redoxpotentiaal.

De pH van het slib is een milieufactor die van invloed is op de speciatie van chroom in waterplanten. Om het aanwezige gehalte chroom in de planten te kunnen verklaren, is van slibmonsters een pH-bepaling uitgevoerd. Voor deze bepaling is er van elke ruimtelijke eenheid één slibmonster genomen. Er kan volstaan worden met één monster, omdat de verontreiniging homogeen verdeeld is over de waterbodem.(1) De pH-bepaling is uitgevoerd volgens NEN 5750.(12) Het monster moet officiëel voorbehandeld worden volgens NEN 5751. Omdat de benodigde apparatuur niet op school aanwezig is, is deze behandeling niet uitgevoerd. De norm beschrijft een methode waarbij gebruik gemaakt kan worden van 3 verschillende reagentia. Er is gekozen voor KCl (1M) als reagens omdat hierdoor het snelst een evenwichtssituatie wordt bereikt.

Naast een slibmonster is er per locatie ook een aantal plantenmonsters genomen. De randvoorwaarde is dat de planten zowel op de referentielocatie als op de verontreinigingslocatie aanwezig moeten zijn. Deze voorwaarde is gesteld, omdat onderzocht wordt wat het concentratieverschil van nikkel en chroom is tussen de planten op de referentielocatie en de verontreinigde locaties. Uit het vooronderzoek is gebleken dat er maar drie soorten waterplanten aan deze randvoorwaarden voldoen, namelijk rietgras, mannagras en sterrekroos. Van mannagras is echter geen referentieplant genomen. Dit komt doordat er een vergissing is gemaakt tussen mannagras en rietgras. De monsters zijn handmatig uit de beek verwijderd en zijn verpakt in plastic emmers en/of kunststof zakken voorzien van een etiket. Op de vier locaties zijn de volgende plantenmonsters genomen volgens onderstaand schema.

SterrekroosRietgrasMannagras
Locatie 1 (Ref.)
Locatie 2
Locatie 3
Locatie 4a
Locatie 4b
....= genomen plantenmonster


3.2 Analysestrategie

Voor de analyse (zie bijlage 2) worden de planten opgedeeld in wortels en stengels met bladeren (behalve sterrekroos), omdat de grootste concentratie zware metalen in de wortels wordt verwacht (zie paragraaf 2.3). Na het drogen wordt het plantenmateriaal vermalen waarna zal worden gedestrueerd met koningswater. Het destrueren van het monster is nodig om de matrix van de planten kapot te maken om zo de metalen vrij te maken. Om de nog aanwezige metalen in het glaswerk in oplossing te brengen, wordt gespoeld met een oplossing van salpeterzuur en nagespoeld met bidest.

Het analysevoorschrift is opgesteld aan de hand van het voorschrift dat is verkregen van de VU in Amsterdam afdeling Biologie(10) en het Varian-voorschrift(11) behorend bij de oven-AAS.